Paulus Bloemer, bedelaar

Ik heb van onderstaande stukken over Paulus Bloemer ook een verhaaltje gemaakt, zie hier.

Van Paulus Bloemer is wat meer bekend als van de meeste Ommerschans-bewoners omdat hij in augustus 1819 hoogstpersoonlijk naar Frederiksoord trekt met het verzoek er te worden opgenomen. De directeur zegt hem zich tot de Permanente Commissie te wenden en daartoe schrijft Paulus Bloemer een brief die hij zelf (zie verderop) in Den Haag gaat brengen:

Brief van Paulus Bloemer dd 12 augustus 1819 aan de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 52):

Aan de Hoofdcommissie van weldadigheid in ’s Gravenhage
Geeft de ondergetekende met verschuldigde eerbied te kennen
Dat hij als school-onderwijzer te Kuinre in Overijssel gefungeerd heeft en door eene zamenloop van omstandigheden en eigene onvoorzichtigheid in den jare 1811 voor dien post bedankte.
Dat hij vervolgens uit andere betrekkingen door eigen schuld en dwaze stappen geraakt zijnde maar al te laat onderkend, dat alleen een goed gedrag en gestrenge pligtsbetragting den mensch het ware geluk op deze aarde kunnen aanbrengen.
Hij ondervindt met zijn huisgezin de gevolgen zijner verkeerdheden zodanig, dat hij zich, zonder redding, tot den bedelstand zal moeten vernede­ren, een stand waarvan zijn hart den diepsten afkeer heeft en waarvoor hij zoo gaarne wenschte bewaard te blijven.
Hij heeft zich in dezen treurigen toestand bij den Heer Direkteur van het Frederiksoord vervoegt met nedrige bede om in gemelde oord, met zijn huisgezin te worden opgenomen; doch werd door dezelven geinformeerd dat men zich met dergelijke verzoeken aan UHUGestr. moest adresseren.
Dientengevolge neemt de ondergeteekende de vrijheid zich tot UHEGestr. te wenden, met zeer eerbiedig en nedrig verzoek, dat het UHE­Gestr. goedgunstig behagen moge, aan het verlangen van hem en zijn huisgezin te voldoen, door hem in gemelde oord te plaatsen, en zoo het mogelijk is aan hem het onderwijs der jeugd aldaar optedragen; terwijl hij in geval dit niet kan geschieden, gaarne zijne krachten aan den aldaar vereischt wordende arbeid wil toewijden.
Hij verzekert UHEGestr. dat de ondervinding van armoede en ellende, waarin hij zich zedert eenigen tijd met zijn gezin gedompeld ziet, dien invloed op zijn hart en wandel hebben gemaakt, dat onder den Goddelij­ken bijstand omtrend zijn gedrag niets meer te vreezen is.
Ach! Verwerp zijne bede niet, neem de belangen van hem en zijn huisgezin ter harte, en redt, door UHEGestr. gunstige dispositie op zijne bede, welke hij UHEGestr. in perzoon aanbied, hem en zijn gezin van een gewissen ondergang; en deeze weldaad zal hem ten kragtigen spoorslag strekken, om door zijn gedrag, en de gunst van UHEGestr. en de achting van bestuurderen van het meergemelde oord. ’t welk doende enz.
UHEGestr. Ond. Dienaar Paulus Bloemer

Zoals altijd wint de Permanente Commissie informatie in en op 18 augustus 1819 komt er een brief van B. Slot uit Meppel aan de Permanente Commissie (Drents Archief, toegang 0186, invnr 52):

Bij mijn thuiskomst van een reis na Overijssel en Vriesland, vinde ik UWHEds aanvrage “om inlichting wegens de persoon, en omstanden van Paulus Bloemer, gewezen schoolonderwijzer”.
Ik vinde mij zeer vereerd met het gunstig vertrouwen dat UWHEds in mij gelieven te stellen, maar te gelijk in de strikste verpligting om dat na waarheid, zoo veel bekend, te beantwoorden.
Wegens mijne relatien aan de Kuinre heb ik Bloemer aldaar zedert eenige jaren gekend, eerst als schoolonderonderwijzer, bij de tweede fran­sche overheersing in 1811 wierde hij wegens zijn vlugheid en eenige kennis in de fransche taal, die hij zig schielijk eigen maakte, onmisbaar bij het plaatselijk bestuur, waar door hij dagelijks van zijn school wierd afgetrokken, dat meer met zijn smaak als het school bestier overeenkomende, en in denkbeeld, dat hij wel een postje zoude verkrijgen, heeft hij de onvoorzigtige stap begaan, met, voor het school bedanken, de werkzaamheden bij het bestuur verminderende, is hij vervolgens bij het collegie van zetters geem­ploy­eerd, dat afgelopen zijnde, en geen ander bestaan hebbende, heeft hij hem door armoede gedrongen, als remplassant in de militaire dienst verkogt.
In dat vak wierde hij zeer spoedig tot sergeant major bevordert, en na de affaire bij Waterloo met de Ridder orde vereerd, niet wegens zijn braveinzes, maar zoo men zegt, door zijn aangename vlugheid en zijn sterk geheugen, waardoor hij de inhoud van vermiste stukken waarmede hij bekend was, int zijn hoofd zoude in order gebragt hebben.
Dan Helaas! door den drank en daaruit vloeijend slordig gedrag, moet hij hem niet alleen de Ridder orde, maar zelfs de militairen stand onwaardig gemaakt hebben, waardoor hij andermaal in de diepste armoede is vervallen, nergens anders onderdak kunnende komen, is hij in een kamer van mij aan de Kuinre, die leeg stond, getrokken.
Aan de Kuinre komende heb ik hem in de ellendigste staat aangetroffen.
Hij wilde mij eerst, uit schaamte ontvlugten, maar ik riep hem te rug.
Zijn diep neergeslagen voorkomen, ernstige betuiging van berouw wegens zijn gehouden gedrag, en de sterkste beloften van verbetering, hebben mij bewoogen, en zijn buiten gewoone bekwaamheden, aangespoort, om te beproeven hem eenig bestaan te bezorgen, intusschen vorderden mijn buiten gewoone werkzaamheden, als mede executien in de nalatenschap van wijlen de Heer ontvanger der directe belastingen mr. H. Dons, een assistent.
Ik konde geen bekwaamer voorwerp en die het noodige had bedenken als Bloemer.
Ik ontbood hem van de Kuinre, mijn zoon, wiens klederen hem pasten, verzorgde hem daarvan, ik heb eenige weken van smorgens, tot savonds met het genoegen met hem gewerkt, hij gebruikte geen drank, ik flateerde mij, en had het genoegen een ellendeling zo verre geholpen te hebben en verkreeg onderscheidene aanbiedingen waardoor hij verder geholpen zouden kunnen worden.
Maar wat gebeurt er?
De zoon van de schout van de Kuinre koomt te Meppel, verzoekt hem om savonds in zijn logement met hem te eeten, daar waren nog twee andere heren.
De volgen­de dag vernam ik dat hij zig weer te buiten gegaan had, en daar ik hem op de striktste voorwaarden had aangenomen zig wel te gedragen, heb ik hem gezegt te moeten vertrekken, anders zoude ik hem nog gaarne eenige tijd gehouden hebben.
Bitter bedroeft is hij vertrokken, zedert dien tijd, ruim 1/4 jaar verleden, heeft hij als een balling rond gezworven zonder eenige condi­tie te kunnen verkrijgen.
Voor eenige weeken reed ik na friesland aldaar bij een plaats van mij komende, wierd mij van ver door iemand het hek openge­daan.
Ik bedankte de man, en hij ging voord.
Ik riep hem toe wie hij was, met beschaamtheid naderde hij mij, en met aandoening herkende ik Bloemer; in een veel ander en slegter gewaad, als hij van hier was vertrokken, ik gaf hem iets, en vond mij aangespoort om hem mijn laatste raad te geven, namentlijk om na de Heer van den Bosch na Frederiks Oort te gaan, en zijn HEdGestr. te verzoeken, om een proef met hem te nemen.
Met aandoeninge van blijd­schap heeft hij die raad aangenomen, en mij vervolgens geschreeven dat zijn HEdGestr. hem na de Permanente Kommissie had verwezen (ingesloten, welke ik de vrijheid gebruike hier bij te voegen, heeft hij aan mijn zoon in Kampen geschreven).
Zie daar Hoog Edel Zeer Weldadige Heren mijne consideratien die ik met Bloemer zedert eenige tijd gehad heb, waaruit ik hem zo ver heb leren kennen, dat zoo hij zijn bekwaamheden ten besten wil uitoefenen, de drank vermijden, voor uit kan zijn en hij aldien UWHEds een proef op Frederiks Oort met hem gelieven te nemen, waar toe ik geen zwarigheid gemaakt hem te nader(?) daarom te verzoeken, in gedagten dat zo hij hem niet wel mogte gedragen UWHEds hem weg kunnen jagen, gelijk ik gedaan heb, wenschte ik dat God hem door de diepste ellende geleerd, voor verdere dwalingen genadig behoede.
Hij heeft een bekwaame vrouw die goed naajen, en zo hij mij gezegt heeft, andere handwerken kan verrigten, maar die in de diepste armoede zonder onderstand van de diaconie aan de Kuinre verkeerd, en directe voorzieningen vereischt word.
Kan ik UWHEds verder van dienst wezen het zal mij altoos tot eer verstrekken. Intusschen heb ik de eer met alle hoogagting te zijn Hoog Edele Zeer Weldadige Heeren
UWHoogEdele DW Ootmoedige Dienaar B. Slot

Bij de brief van B. Slot is een epistel gevoegd van Paulus Bloemer die geld nodig heeft om zijn smeekschrift naar Den Haag te brengen:

Wel Edele Heer!
Ach. Lees dit toch langmoedig.
Gepasseerde zaturdag 8 dagen was ik ten toppunt van ellende gestegen.
Zonder hulp, zonder raad, liep ik van de Kuinre niet wetende waarheen.
Maar wonderlijk zijn Gods leidingen.
Nimmer ondervond ik dezelve zoo als dien dag. Ik kwam des avonds aan de Blesdijk, daar ontmoette mij UWE vader.
Hij zag mijne ellende, zijn hart werd geroerd. Hij vergaf mij alles. Gaf mij den raad om met een smeekschrift bij den Direkteur van het Frederiksoord te gaan, ten einde aldaar geplaatst te worden. Dien raad heb ik opgevolgt en daarvan de toezegging gekregen, onder voorwaarde van zelf in persoon met een dergelijke smeekschrift bij de Hoofdcommissie van weldadigheid in ‘S Hage te gaan.
Dit rapport bragt ik vrijdag j.l. aan UWE Heer vader in persoon over. Stelde een smeekschrift in, het welk zijn goedkeuring weg droeg. Ontving van hem mijn weldoener eene toelage tot gen. reis, en vertrok met een gezond hart.
Dank zij God; dat ik weder in zijne gunst mag deelen. Ook UWE smeek ik daarom, en bid UWE om indien het u mogelijk is, het oudste hemd aan mij te schenken, dat UWE bezit, met eene geringe reispenning.
Ach! verwerp mij nu ook niet! Sla nu ook de laatste hand aan mij, door ellende wijzer geworden, zal mijn gedrag de eenige dankbare erkentenis voor UWE liefde uitmaken.
UWE DW Dr Bloemer

Het gaat dus blijkbaar niet door en hij belandt in Hoorn!

Paulus Bloemer wordt 20 maart 1825 de Ommerschans binnengebracht vanuit het gesticht te Hoorn. Hij maakt deel uit van de uitruil validen-invaliden, genoemd in De bedelaarskolonie blz 240.
Hij krijgt op folio 464 van het boek gemerkt A (Drents Archief, toegang 0137.01, archief van de Rijkswerkinrichtingen te Veenhuizen en Ommerschans, invnr 422) het bedelaarsnummer 330.
Volgens die inschrijving is hij geboren 6 december 1781 te Hoorn, als zoon van Klaas Bloemer en Antje van Veen, en heeft hij het laatst gewoond in hetzelfde Hoorn
Paulus Bloemer is vijf voet en acht duim lang, hij heeft een lang aangezicht en een lang voorhoofd, blauwe ogen, een lange neus, lichtbruin haar en geen bijzondere kenmerken.

Paulus Bloemer wordt 26 februari 1827 ontslagen.

23 augustus 2013, Wil Schackmann