George Alexander Boode, bedelaar

George Alexander Boode wordt 25 juli 1823 de Ommerschans binnengebracht vanuit het gesticht te Hoorn. Hij krijgt in het boek gemerkt A (Drents Archief toegang 0137.01, archief van de Rijkswerkinrichtingen te Veenhuizen en Ommerschans, invnr 422) het bedelaarsnummer 938.
Volgens die inschrijving is hij geboren 9 januari 1786 te Maastricht, als zoon van Arnoldus Hermanus Boode en Maria Kornelia Lambrechts, en heeft hij het laatst gewoond in Amsterdam.

George Alexander Boode heeft een schraal aangezicht en een hoog voorhoofd, blauwe ogen, een spitse kin, rosachtig haar en geen bijzondere kenmerken.

Hij schrijft een rekwest blijkt uit een notitie in het brievenboek (Drents Archief, toegang 0186, invnr 20) dd 15 november 1823:
Administrateur, verzoekt om het advijs der PK op het bijgevoegde rekwest van den kolonist A.G. Bode, aan den minister van binnenlandsche zaken verzoekende ontslag uit de Ommerschans.

De reactie daarop van de Permanente Commissie is erbij geschreven: Den directeur naar het gedrag van Bode gevraagd, rescr 23 december met retour van het rekwest.

Het rekwest is bewaard gebleven, want het bevindt zich bij een brief van directeur Visser aan de Permanente Commissie dd 20 december 1823 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 67):
Aan de Permanente Kommissie der Maatschappij van Weldadigheid
Neemt met de meeste eerbied, de vrijheid dat de Permanente Commissie eenig regard gelieve te slaan op de missive van den 20 november 1823, welke ik ontvangen hebbe van mijn voogd de Heer J.S. Wulfbain(?) Metzelaar op de Heeren Gragt te Amsterdam, en waarvan ik de eer hebbe het copien bij deze in te sluiten, en aan de Permanente Kommissie te verzoeken voor veertien dagen verlof, ten einde mij te kunnen begeven naar Amsterdam om afrekening te doen met mijn voogd, welke van mij bij de lequidatie van de fransche achterstand heeft ontvangen de somma 12000 fr 350 f en daar er nog eenige rekeningen ten lasten van mijn overledene vader zouden zijn, welke ik van die sommen zoude willen voldoen, wende ik mij met nederig verzoek aan de Permanente Commissie ten einde mij het bovenstande verzoek om verlof wierd geaccordeert, om mij te kunnen begeven naar Amsterdam, ten einde mijne zaken af te doen.
De kollonnist A.G. Bode te Ommerschans
Hetwelk doende, verblijve met allen eerbied.

George Alexander Boode wacht de beslissing op zijn rekwest niet af, hij deserteert 29 december 1823.

Blijkbaar naar Amsterdam, want 21 augustus 1824 wordt hij weer afgeleverd door commissaris Sepp. Hij krijgt op folio 321 van het boek gemerkt A het bedelaarsnummer 90.
Zijn naam wordt nu geschreven als Bode. Het signalement is gelijk, alleen wordt toegevoegd dat hij vijf voet en vier duim lang is.

Al spoedig is er weer sprake van rekwesten, maar dat loopt niet goed voor hem af:

– Uit een brief van directeur Visser aan de Permanente Commissie dd 29 december 1824 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 71):

Ter voldoening aan de missive der Permanente Kommis­sie dd. 22 dezer N797 heb ik de eer hier bij overteleggen eene verklaring van den kolonist A.G. Bode, houdende dat hij de schrijver is van het onder den naam van zijne broeder J.P. Bode aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenland­sche Zaken enz. gezonden stuk. De ter confrontatie gezonden verzoekschrif­ten welke hier bij te rug gaan, zijn mede door hem geschreven, tijdens hij zich in zijne desertie te Amsterdam heeft opgehouden.

Welk feit de Permanente Commissie kan overbrengen aan de Administrateur van het Armwezen dd 13 januari 1825 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 356):
Dat verm. A.G. Bode is op den 15 july 1823 (moet zijn 25 juli) uit het werkhuis te Hoorn in het bedelaars-etablissement aan de Ommerschans overgebragt en gevestigd.
Bij missive van UwHEdG. van den 15 nov. 1823 N49 werd ons mededeeling verzocht van ons gevoelen, omtrent het daarbij gevoegd rekwest van A.G. Bode aan Z.Ecx. den Minister van Binn. Z. en Waterstaat, houdende verzoek om zijn ontslag uit de Ommerschans, waarop wij bij missive van 23 dec. 1823 N77/12/11 aan Z.Exc. den Minister zakelijk hebben geantwoord dat de door den kolonist aangevoerde redenen grond konden geven, om hem in de eerst te doene voordragt tot ontslag, na zijn jarig verblijf in het instituut, te begrijpen, ten einde hij alsdan in overeenstemming met art. 17 des kontrakt voor bedelaars, zou kunnen worden in vrijheid gesteld.
De kolonist A.G. Bode heeft echter, zonder zijne voordragt tot ontslag, en de goedkeuring daarvan aftewachten, zelf zoo het schijnt, vóór dat hij van Z.Exc. de Minister dispositie op zijn rekwest heeft verkregen, reeds op den 31 dec. 1823, dezelfde maand waarin ons boven vermeld advys gegeven was, uit het etablissement weten te ontvlugten waarin hij op den 21 aug. 1824, door de zorg van de policie te Amsterdam, weder is teruggebragt.
Ten gevolge van deze zijne desertie heeft hij in de voordragten tot ontslag van bedelaars-kolonisten in de maanden febr. en sept. 1824 niet in aanmerking kunnen komen.
Het rekwest, het welke UwHEdG. ons thans betreffende de kolonist A.G. Bode heeft toegezonden, en hierbij UwHEdG. wordt geretourneerd, is ingevolge de eigene verklaring van den kolonist A.G. Bode, welke wij hierne­vens voegen, niet door zijnen broeder J.P. Bode te Amsterdam, maar door hem zelven geschreven en valschelijk ondertekend.
Om alle deze redenen zijn wij van gevoelen, en vermeenen wij UwHEdG. stellig te moeten advyseren om aan den kolonist A.G. Bode deszelfs verzogt ontslag geenszins toetestaan.

Daar is de administrateur het natuurlijk gloeiend mee eens, meldt hij op 21 januari 1825 (Drents Archief, toegang 0186, invnr 72):
In antwoord op UWelEd. missive van den 13 january 1825 N846, heb ik de eer dezelve te informeren dat ik, naar aanleiding des door UWelEdelen gegeven berigten omtrent A:G: Bode, het door dezen persoon geschreven en met den naam van J:P: Bode onderteekend request buiten verder dispositie zal laten.

Na die zeperd behoort George Alexander Boode tot de groep, genoemd in De bedelaarskolonie blz 244, die op 23/24 mei 1825 als allereersten overgaan van de Ommerschans naar het tweede gesticht te Veenhuizen.

Zijn inschrijving loopt door in het boek F en daar wordt gemeld dat George Alexander Boode op 16 augustus 1827 wordt ontslagen.