Klaas van Ameijden, bedelaar

Hij wordt 2 juni 1823 de schans binnengebracht door de stedelijke regering van Rotterdam en krijgt bedelaarsnummer 823. Hij zou zijn geboren 18 februari 1788 en is ‘een weijnig pokdalig’.

Hij schrijft een rekwest dat op 15 november 1823 door de administrateur aan de Permanente Commissie wordt gezonden (uit brievenboek invnr 20).

Op 28 november 1823 zendt de Permanente Commissie een ‘missive aan Z. Exc. den minister BZ, terugzendende het aan de PK gerenvoyeerde rekwest van K. van Ameiden, ontslag uit de Ommerschans verzoekende (uitgaande post invnr 354). Klaas van Ameijden wilde in het rekwest ontslag ‘uit hoofde van de ongegrondheid der redenen waarom hij derwaards zoude zijn opgezonden’.
De Permanente Commissie gaat daar niet op in. ‘Daar alles wat de opzending van bedelaars betreft geheel buiten onze betrekking ligt’.
(geciteerd in De bedelaarskolonie p 225)

De administrateur protesteert daartegen in een brief dd 26 december 1823 (invnr 67):
‘Toen ik UwelEd. tevens met mijne missive d. 15 november ll deed toekomen het rekwest van K. van Ameiden, kolonist in het bedelaars etablissement aan de Ommerschans aan zijne majesteit, ten fine van ontslag gepresenteerd, in welke missive door UwHEdG. aan zijne excellentie den minister van binnenlandsche zaken en waterstaat, op den 28e daaraan volgende is beantwoord, kon ik gene andere bedoeling hebben dan het inwinnen van narigten wegens het voorgeven van den suppliant; voor zoo verre het onder het bereik der permanente commissie van weldadigheid konde vallen; met deze narigten moest ook meer bepaaldelijk in verband staan het rapport aan den Koning te doen.
Ik stem volkomen met UwEdelen in dat al wat de opzending van bedelaars betreft, het meer of min gegronde, of ook wel het arbitraire in sommige gedane arrestatien, geheel buiten UwEdelen betrekking ligt, maar dit zoude, naar mijn inzien, geenzins beletten dat de direktie van de Ommerschans, door het horen van de suppliant, eenig onderzoek zoude kunnen naar deszelfs kostwinning vóór de aanhouding, en of hij eenig ambacht verstaat, ’t welk een genoegzaam middel van bestaan kan opleveren.
Het onderzoek zoude langs eenen anderen weg zeer moeijelijk en zeer omslagtig kunnen zijn, en daar door veroorzaakt worden dat niet binnen den behoorlijken termijn aan den Koning van consideratien en advijs wierd gediend.
Het ligt in den aard der zaak dat de bepaling bij art. 17 van het kontrakt d. 7 October 1822, bij dusdanige gelegenheid in aanmerking behoord te komen, tenzij daartegen dringende redenen mogten overstaan, als bij voorbeeld de verpligting tot het voldoen aan de nationale militie, of aan de requisitoiren van het publiek ministerie.
Soortgelijke gevallen kunnen bij het gezegde 17. art. niet bedoeld zijn, en door welke aanmerking ik tevens voor beantwoord moet houden den gedeeltelijken inhoud van UwEdelens missive onder den dagteekening van den 24 nov ll aan zijne Exc den Minister van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat geschreven.’

Klaas van Ameijden wordt vrijgelaten 22 september 1825 ‘ingevolge aanwijzing van minister BZ’.

15 juni 2013, Wil Schackmann